De moet (m) dwang, noodzakelijkheid
De moet (de moeten) achtergebleven spoor van druk of knelling
moeten (onovergankelijk werkwoord; moest, heeft gemoeten)
1 zich verplicht voelen te
2 noodzakelijk zijn
3 (in België) hoeven
moeten (overgankelijk werkwoord; moest, heeft gemoeten)
1 (ook absoluut) willen
2 (in België) hoeven
moeten (hulpwerkwoord)
1 aannemelijk zijn
2 (in België, niet algemeen) mogen
moeten (het) alleen in verbindingen
Hele werkwoord: moeten
Tegenwoordige tijd Enkelvoud: ik/jij(je)/u/hij/zij moet
Tegenwoordige tijd Meervoud: wij(we)/jullie/zij(ze) moeten
Verleden tijd Enkelvoud: ik/jij(je)/u/hij/zij moest
Tegenwoordige tijd Meervoud: wij(we)/jullie/zij(ze) moesten
Voltooid deelwoord: hebben gemoeten
Onvoltooid deelwoord: moetende
Aanvoegende wijs: moete
Pageviews vandaag: 43.