Zullen
(onovergankelijk werkwoord; zou, heeft gezuld) moeten - gij zult het olieveld van uw naaste niet begeren(hulpwerkwoord)
1 ter vorming van de toekomende tijd: ik loop - ik zal lopen.
2 van modaliteit',
Tegenwoordige tijd enkelvoud
. ik zal
. jij(je)/u zult, zal
. hij/zij zal
Tegenwoordige tijd meervoud: wij(we)/jullie/zij (ze) zullen
Verleden tijd enkelvoud
. ik zou
. jij(je)/u zou, zoudt
. hij/zij zou
Verleden tijd meervoud: wij(we)/jullie/zij (ze) zouden
Voltooid deelwoord: zullen
Onvoltooid deelwoord: zullende